Kunt u zich nog herinneren dat prinses Irene enige tijd in een villa naast Paleis Soestdijk woonde? Ik wel. Deze prinses was voor mij misschien wel de bekendste Oranje in mijn jonge jaren, op koningin Juliana na natuurlijk. Bij de defilés op Koninginnedag besprak mijn moeder hardop de kleding van Irene en haar kinderen en hoorde ik luid en duidelijk haar sympathie voor deze prinses. Ze was vlot en stijlvol gekleed en haar vier kinderen vertederend. Dat laatste besef ik sinds ik het Koninklijk Huis beroepsmatig volg, want destijds was ik nog te jong om andere kinderen schattig te vinden. Dat het in de omgeving waar ik opgroeide wemelde van Oranjes, was toen nog normaal. De kinderen van prinses Irene speelden net als ik graag op het Jachthuislaantje en het gezin van prinses Beatrix kon je zomaar tegenkomen ‘in het wild’, en dan bedoel ik in het prachtige bos dat Soestdijk met de Lage Vuursche verbindt. Ik keek niet vreemd op als ik prinses Beatrix zag bij een lokale cadeauwinkel, want ik vond het als kind meer dan logisch dat zij ook dol moest zijn op het stripfiguurtje Snoopy en de knuffels Monchichi die daar in grote aantallen aanwezig waren. Het was een andere prinses dan de mevrouw op televisie. Haar kapsel was minder gekapt en haar kleding was minder formeel. Een mooie zacht lederen jas in donkerblauw is toch iets anders dan een gebloemd deux-pièces. In de omgeving woonden ook veel BN’ers van toen. Herman van Veen, Ria Bremer, Saskia & Serge om maar een paar namen te noemen. Ik weet daardoor niet beter dan dat ook zij recht hebben op privacy en aanspreken of aanstaren not done is. Maar ik kon daar persoonlijk een beetje in overdrijven. Toen ik bij mijn moeder in de auto zat, stond prinses Irene naast ons voor het stoplicht. Mijn moeder keek haar aan. Te lang naar mijn oordeel en ik vroeg haar niet zo te staren. Maar het was niet mijn moeder die naar de prinses keek, het was de prinses die wel erg veel moeite deed om onze aandacht te trekken. Ze wilde alleen maar duidelijk maken dat de jas van mijn moeder tussen het portier geklemd zat. Toen dezelfde prinses een halfje brood haalde bij de bakker waar ik op zaterdag als puber wat bijverdiende, rekende zij af met een cheque. En omdat ik vooral niet wilde laten blijken dat ik echt wel wist wie zij was, legde ik de cheque onder de blauwe lamp om te checken of het geen vervalsing was. Dat ‘we doen heel gewoon’, is soms dus echt wat gekunsteld. Tegenwoordig zullen de inwoners van Wassenaar en Den Haag gelijksoortige ervaringen kennen. We doen alsof het allemaal heel gewoon is, maar dat is het niet. En gelukkig maar, want wanneer leden van de koninklijke familie al te gewoon worden, is er niets bijzonders meer aan.