Het jubileum en de prijsuitreiking van de Koninklijke Prijs voor de Vrije Schilderkunst bracht moeder en zoon woensdagmiddag bijeen in het Koninklijk Paleis in Amsterdam. Behalve koning Willem-Alexander was namelijk ook prinses Beatrix bij de feestelijke bijeenkomst.
“In de geschiedenis van de prijs vertegenwoordig ik de vijfde generatie. En wat geweldig dat vanmiddag ook de vierde generatie aanwezig is om dit jubileum mee te vieren. Samen omvatten we maar liefst 41 jaar ‘Koninklijke Prijs’, zei Willem-Alexander in zijn toespraak. Daarin constateerde hij tevreden dat de prijs ook na 150 jaar nog bestaat. “In een jaar dat 566 jonge kunstenaars zich aanmeldden om mee te dingen, denk ik dat we gerust mogen spreken van een levende traditie.”
Vooruitgang was er ook in de aantallen. “In 1871 waren er 45 inzenders. En nu ruim twaalf keer zo veel. Dat geeft vertrouwen in de toekomst! U bent vast net zo benieuwd als ik wie het volgende jubileum – in 2046 – de prijzen uitreikt”, grapte de koning. Misschien wel zijn beoogde opvolger Amalia, maar zover vooruitkijken deed hij niet.
Willem-Alexander was opgetogen dat naast het werk van de drie nieuwe winnaars Rinella Alfonso, Philipp Gufler en Hend Samir, de komende maanden in het paleis ook werk is te zien van vorige winnaars. “Ik vind het fantastisch dat we ook een beeld krijgen van de ontwikkeling van een aantal deelnemers uit de laatste veertig jaar. Zeg maar: de tijd dat mijn moeder en ik de traditie van de Koninklijke Prijs dragen.”
De koning laste aan het einde van zijn rondje langs de nieuwe kunstwerken nog een wandeling in langs de extra, in de stijlkamers geëxposeerde werken.
