Keizer Karel de Grote is overleden aan de gevolgen van een longontsteking. Dat concluderen twee wetenschappers die onderzoek hebben gedaan naar zijn stoffelijke resten. Karel de Grote overleed op 28 januari 814 en is bijgezet in de Dom van Aken.
De resultaten van het onderzoek van mummiespecialist Frank Rühli en de antropoloog Joachim Schleifring zijn gepubliceerd in het vaktijdschrift ‘Economics and Human Biology’. Beide wetenschappers onderzochten de botten van de keizer. Die kwamen in 1988 beschikbaar toen het graf tijdelijk werd geopend.
De conclusie wordt volgens Rühli, die les geeft aan het instituut voor evolutionaire geneeskunde van de universiteit van Zürich, ondersteund door geschriften uit die tijd. Daarin werd gemeld dat Karel klaagde over pijn in de borst, enkele dagen nadat hij zich uitgebreid had gebaad.
Rühli vertelde aan de Duitse krant Die Welt ook voldoende bewijs te hebben gevonden voor de jicht waaraan de keizer leed. Daarvan waren in zijn beenderen voldoende sporen gevonden. Tijdgenoten schreven al dat Karel, die tegenwoordig wel de vader van Europa wordt genoemd en die ook over het huidige Nederland regeerde, moeilijk liep.